Pieter van Mierevelt had het niet makkelijk. De beroemde zeventiende-eeuwse kunstschilder had het plan opgevat voor een fraai familieportret. Van het eigen gezin wel te verstaan. De eerste penseelstreken waren nog niet opgezet, of er moest al weer een nieuw kindje bij. Door de tijd ingehaald zelfs meer dan een. En dan dat neefje en die plotseling opgedoken zwager, die mochten toch ook niet ontbreken. En nu hij toch zo fijn aan het 'proppen' was, konden die overleden zusjes Aechgen en Marrigje er ook wel bij. 'Hoe kan ik in hemelsnaam alles kwijt' moet hij welhaast verzucht hebben. Een herkenbaar probleem voor (buiten)promovendi.
Het schrijven van een proefschrift, en wetenschappelijk onderzoek in het algemeen, zet de onderzoeker een beetje op het verkeerde been. Het proces start met heel veel lezen, en juist als het hoofd het allervolste zit met kennis, dan is het de kunst om de kern van het betoog zo kort en krachtig mogelijk op te schrijven. Helemaal terug naar de basis. Om die kale stam vervolgens, als een boom, weer op te tuigen met allerlei relevante informatie die inmiddels van overal is verzameld. En dit alles zónder de hoofdroute uit het oog te verliezen. Geen wonder dat menig (buiten)promovendus soms het gevoel heeft aan het 'proppen' te zijn om al die opgedane kennis toch maar vooral niet verloren te laten gaan. Een typisch gevalletje van fomo: fear of missing out.
Om te voorkomen dat proefschriften werken worden van encyclopedische omvang, vermelden sommige universiteiten in hun promotiereglementen de maximaal toegestane omvang. De Universiteit Leiden bijvoorbeeld hanteert als regel 100.000 woorden (2018, p. 10), aan de Universiteit van Amsterdam bent u met 70.000 woorden klaar (2014, p. 19). Bij pakweg 400 woorden per pagina hooguit 175 pagina's op wetenschappelijk formaat. Maak niet de vergissing dat u denkt dat zo'n limiet de zaak vereenvoudigt; de Franse wis- en natuurkundige en filosoof Blaise Pascal verontschuldigde zich al voor een lang uitgevallen brief met de woorden "Je n'ai fait celle-ci plus longue que parce que je n'ai pas eu le loisir de la faire plus courte", oftewel: hij had geen tijd om een kortere te schrijven.
Volgens de - zoals u weet - wetenschappelijk uiterst betrouwbare bron internet, en dan met name Google, is het langste proefschrift ooit van de hand van Bruce Williams, dat hij onder de titel Archaeology and Historical Problems of the Second Intermediate Period in 1975 verdedigde aan de University of Chicago. Het manuscript bestaat uit xxxi, 2.143 pagina's, waarin 95 tabellen, 598 figuren en 11 (land)kaarten zijn opgenomen. En yep, het bestaat écht! Natuurlijk zijn we dan ook nieuwsgierig naar het kortste proefschrift ooit, en volgens een andere vindplaats in dezelfde belanghebbende bron is dat An Unstable Adams Spectral Sequence waarmee David Rector in 1966 aan MIT promoveerde: 9 genummerde pagina's. Een gedenkwaardig record van eigen bodem vormt de promotie van dichter J.C. Bloem, die in 1906 wist te promoveren op 24 stellingen van totaal slechts 10 kantjes. Dat was geen getuigenis van buitengewone begaafdheid of hard werken. Integendeel, volgens de Koninklijke Bibliotheek: "In 1915 promoveerde hij na een zeer traag doorlopen studie op stellingen tot doctor in de rechten. Die promotie was toen nog noodzakelijk om een juridische functie te kunnen verkrijgen. Een uitmuntende jurist is Bloem nooit geworden, met name omdat hij aartslui was."
Kortom, blijf met de omvang van uw proefschrift een beetje middle of the road door het proppen te beperken. Wilt u Pieter van Mierevelts werk en andere schilderijen die op z'n zestiende en zeventiende eeuws zijn gephotoshopt om de historische actualiteit te volgen met eigen ogen aanschouwen, breng dan eens een bezoek aan de tentoonstelling Lief & Leed in het Rijksmuseum Twenthe. Daar hangt een mooie collectie schilderijen waar tussentijds of achteraf personen aan zijn toegevoegd of - want dat kan ook na bijvoorbeeld een stevige familieruzie - figuren werden weggeschilderd. Divergeren en convergeren, het lijkt wel promoveren.
01-11-2018