In Ziek van liefde van Ian McEwan is hoofdpersoon Joe Rose een gevierd wetenschapsjournalist op leeftijd. Doordat hij belaagd wordt door een stalker speelt een andere, oudere onvrede op, en dat is ‘dat al de ideeën waar ik mee werk van andere mensen zijn’.
Na zijn studie ging hij op reis, daarna startte hij met een vriend een onderneming die flopte, en toen was zijn kans op een academische carrière voor hem, dan achter in de twintig, verkeken.
Rose doet denken aan een speciaal soort buitenpromovendus, namelijk die als spijtoptant na een geslaagde carrière aan de rand van de wetenschap alsnog tot ‘de echte’ wetenschap wil toetreden:
Op mijn kwade ogenblikken komt weer de gedachte op dat ik een parasiet ben, en dat gevoel zou ik waarschijnlijk niet hebben als ik geen keurig doctoraal natuurkunde had en niet gepromoveerd was op de kwantumelektrodynamica. Ik had er zelf bij moeten zijn, mijn eigen kiezeltje moeten bijdragen aan de berg der menselijke kennis. […]
Mijn werkende bestaan begon en naarmate de successen binnenrolden werden alle andere mogelijkheden in de wetenschap voor mij afgesloten. Ik was een journalist, een commentator, een buitenstaander in mijn eigen vak. Nooit zou ik meer terugkeren naar die achteraf bedwelmende dagen dat ik oorspronkelijk promotieonderzoek deed inzake het magnetische veld van het elektron, dat ik congressen bijwoonde over het vraagstuk van de oneindigheden in de hernormaliseerbare theorieën – niet als waarnemer maar als actief, zij het onbeduidend deelnemer. Inmiddels zou geen wetenschapper, zelfs geen laborant of faculteitsportier me ooit nog ernstig nemen. […]
Mijn gevoel mislukt te zijn in de wetenschap, een parasiet en randfiguur te zijn, liet me niet helemaal los. Dat was nooit echt weggeweest.
Rose probeert via een oude vriend op de afdeling deeltjesfysica een afspraak met de hoogleraar te regelen. Zijn achterstand in de wiskunde kan met moderne software verholpen worden, hij heeft niets meer nodig dan een potlood en papier. Niets staat hem in de weg om ‘weer de wetenschap’ in te gaan, zo meent hij. Behalve dan die hoogleraar, die hem schrijft:
dat er geen sprake van kon zijn dat er voor mij een plaats op de faculteit werd gevonden. Er waren niet alleen de problemen van toelatingsprocedures en van teruglopende gelden voor de zuivere wetenschap, maar ook was mijn voorstel om te werken aan het virtuele foton overbodig. ‘Ik moet je verzekeren dat dit niet is omdat de antwoorden gevonden zijn, maar omdat de vragen de afgelopen vijf jaar ingrijpend zijn gewijzigd. Die herformulering lijkt aan jou voorbij te zijn gegaan. Ik zou je aanraden, Joseph, om de zeer geslaagde loopbaan die je al hebt voort te zetten.’
‘Rose’-buitenpromovendi zijn nooit ver van de wetenschap afgedwaald, maar toch net te ver om ‘er nog bij te horen’. Ze zijn op de hoogte van de belangrijke trends en ontdekkingen in de wetenschap en kunnen die voldoende doorgronden om erover mee te praten, maar beperken zich tot wat scoort in de media. De afstand tot wat wetenschappers zelf belangrijk vinden is te groot geworden om nog te kunnen overbruggen; daarvoor hadden ze in de obscure kringen van de wetenschappers zelf moeten verblijven, en niet alleen naar de spotlights van de persvoorlichters van voor marketing gevoelige universiteiten moeten kijken. Voor hen zit er niets anders op dan hun langgekoesterde droom te laten varen, of een bescheidener, met eigen middelen gefinancierd onderzoek te doen en een hoogleraar te vinden die voor hen in willen staat (want dat is uiteindelijk wat een ‘promotor’ doet natuurlijk), óf stug de eigen koers tegen het wetenschappelijk gangbare denken vol te houden, zoals Marcoen Cabolet deed. Zijn casus dient ter illustratie van de strijd tussen anciënniteit en nieuwkomers in de wetenschap in het Handboek Buitenpromoveren.
McEwan, I. (2015). Ziek van liefde. Amsterdam: Rainbow (de citaten staan op pagina 92, 94-95, 120 en 128).
01-11-2016